Vandaag was ik in de speeltuin met de kleuter van vijf. Zoals vaker deel ik een wijsheid over wat ze riep. Ze zat op de schommel, ging hoog en nadat ik riep ‘knap hoor kind’, schreeuwde ze: "Ik ben geen kind, ik ben een kleuter!" En eerlijk is eerlijk: ze had een punt. Want hoewel een kleuter volgens de meeste definities ook gewoon een kind is, voelt dat voor een kleuter zelf toch echt heel anders. Ze is geen baby meer. Geen peuter. Ze is een kleuter. Autonoom. Zelfdenkend. En vooral: zelfstandig.
Ik moest erom lachen, maar het bleef ook hangen. Want ergens doet deze opmerking me denken aan de organisaties waarvoor ik werk. Waar problemen zijn in de samenwerking, waar leiders ploeteren – net als ik toen ik even later iets te enthousiast dacht dat ik ook wel van de glijbaan kon - met mensen die “meer ruimte willen”. Ze willen het zelf doen. Zich eigenaar voelen. Meedenken. Niet omdat ze dwars willen zijn, maar omdat ze voelen dat ze zelf kunnen schommelen. En dat is prachtig… als ze daadwerkelijk weten hoe dat moet.
Maar daar wringt het vaak. Want de organisatie roept: “Neem eigenaarschap!” terwijl onduidelijk is wie de schommel eigenlijk bezit, in welke richting je eerst met je benen moet zwaaien, wie wanneer mag en wat er gebeurt als je ervan af valt.
De illusie van samenwerking
We proberen de pijn te verzachten met verbindende gesprekken, heidagen, teamcoaching en kampvuurgesprekken. We zetten ‘het ongemak’ centraal (en drinken daar fairtrade thee bij). We voeren het ‘verdiepende gesprek’ en proberen het onderlinge vertrouwen te herstellen. Allemaal mooie interventies – en vaak waardevol – maar ook vaak als pleisters op een wond waarvan niemand de oorzaak heeft onderzocht.
Wat ik vaak zie gebeuren is dat conflicten, problemen in de samenwerking, gebrek aan (ogenschijnlijk) motivatie, sabotage en gedoetjes worden gezien als negatief gedrag, als een cultuurprobleem. Ik hoor dan “het zit in de cultuur”. “Het is een vertrouwenskwestie”. “Er is te weinig verbinding”. Terwijl het ook een kwestie kan zijn van: wie doet wat en waarom weet niemand dat precies?
Want vraag in een team van tien eens: “wie mag hierover besluiten nemen?” en de kans is groot dat je elf verschillende antwoorden krijgt. Eén extra van de stagiair, die zich net even wat zekerder voelt dan goed is voor het teamproces.
Chaos managen
Wat ik dan zie gebeuren is dat leiders ‘chaos gaan managen’. Ze willen dat hun team beter samenwerkt, maken overzichten, zetten interventies in, doen allerlei goede dingen, maar niemand geeft uitleg. De spelregels zijn onduidelijk. De rollen zijn diffuus. De besluiten vallen “ergens” anders, tenzij iemand op de werkvloer een keer z’n poot stijf houdt. De operationele werkelijkheid is een andere dan de leider veronderstelt. En de leider, die stuurt vooral transactioneel: “als jij dit doet, dan krijg je dat.” Terwijl het team verlangt naar transformationeel leiderschap: “laat me groeien, betrek me, geef richting en ruimte tegelijk.”
Van mist naar mandaat
Dus voordat we onze mensen uitnodigen om zich ‘uit te spreken’ of ‘in de spiegel te kijken’, stel jezelf de vraag: Weet iedereen hier eigenlijk wat zijn of haar rol is? Zijn de taken belegd? Is het duidelijk wie waarover mag besluiten en wie waarvoor verantwoordelijk is?
Zonder die helderheid wordt eigenaarschap een lege huls. Dan wordt autonomie vooral frustratie en samenwerking een bron van irritatie. Dan krijg je betrokken mensen die afhaken; niet omdat ze niet willen, maar omdat ze niet weten hoe.

En dan nog iets over die kleuter
Zij wist het wél. Ze is een kleuter. Punt. Geen kind. Geen peuter. Geen twijfel. Ze wist precies waar ze stond in haar ontwikkelproces – iets waar veel professionals jaloers op zouden mogen zijn.
Misschien is dat dus een mooie les voor leiders: geef mensen de ruimte om te leren, te oefenen, en trots te roepen ‘ik kan het!’ Maar zorg eerst dat ze weten wat er van ze verwacht wordt. Waar het spel gespeeld wordt. Wie de regels bepaalt. En wie wanneer mag schommelen.
Want zonder dat is zelfs het best bedoelde leiderschap niets meer dan… tja… een beetje met je benen wiebelen en hopen dat je vooruitkomt.